Volgend jaar zijn de Olympische Winterspelen in Italië en dus staat de komende periode voor veel atleten in het teken van kwalificatie. Omdat de Spelen voor veel sporters het hoogst haalbare is, zullen er weer de nodige geschillen over het kwalificatieproces gaan spelen. Ook bij de vorige Olympische Spelen speelde een dergelijk geschil: het Franse badmintonduo Labar en Corvéé begon een procedure tegen de Franse en mondiale Badmintonbond. De uitspraak van het CAS dateert van voor de Olympische Spelen 2024 maar werd recent pas gepubliceerd en laat zien hoe gerechtvaardigde verwachtingen in het kwalificatieproces van groot belang zijn, ook als strikt genomen alle procedures correct worden gevolgd.
Wat was er aan de hand?
Welke duo’s zich zouden kwalificeren voor de spelen in Parijs werd bepaald aan de hand van de “Race to Paris Ranking List”. Labar en Corvée stonden daar keurig netjes op een plek die kwalificatie zou betekenen. Het duo werd gefeliciteerd door de Franse bond en uitgenodigd voor bijeenkomsten van het Franse Olympische team. Nadat ze hun laatste kwalificatietoernooi hadden gespeeld, meldde de wereldbadmintonbond BWF echter dat er na een van de eerste kwalificatietoernooien een fout was gemaakt bij het berekenen van de punten op de ranking. Nadat BWF dit gecorrigeerd had, was het duo bestaande uit de badmintonbroers Popov opeens het hoogst gerankte Franse duo. Dat betekende dat Labar en Corvée thuis zouden moeten blijven.
Labar en Corvée waren het daar natuurlijk niet mee eens. Zij trokken aan alle touwtjes bij de Franse badmintonbond, BWF, het Franse Olympisch Comité en het IOC, maar kregen telkens nul op rekest. Daarom stond er nog maar één optie open: het Court of Arbitration for Sport (CAS) in Lausanne. Daar voerden ze aan dat BWF ervoor verantwoordelijk is dat de ranking ten allen tijden juist is. BWF was al eerder op een fout gewezen en had toen al de gehele ranking moeten controleren, maar had dit niet gedaan. Bovendien had het duo zich gebaseerd op de gepubliceerde tussentijdse lijst bij het bepalen aan welke toernooien zij zouden meedoen. Ook de uitnodigingen van de Franse bond droegen bij aan de verwachting dat zij zich hadden gekwalificeerd. BWF stelde echter dat de tussentijds gepubliceerde lijst niet bindend was en dit ook duidelijk bij de publicatie vermeld was.
Wat oordeelt het CAS?
De CAS-arbiter gaat eerst in op de vraag of het CAS bevoegd is. Labar en Corvée hebben namelijk beroep aangetekend tegen een beslissing van de zogenaamde ‘Chair of the Event Committee’ en daartegen staat volgens de klachtprocedure van BWF geen beroep open. De statuten van BWF bepalen daarentegen dat klachtenprocedures volledig moeten worden doorlopen voordat een zaak bij het CAS kan worden aangebracht. Omdat die statuten boven de klachtprocedure gaan, moet de bepaling uit de klachtprocedure zo worden uitgelegd dat dit alleen ziet op ‘interne’ beroepsmogelijkheden en niet op de ‘externe’ mogelijkheid om bij het CAS beroep in te stellen. Het CAS is dus bevoegd.
De volgende vraag is of Labar en Corvée wel beroep in konden stellen tegen de beslissing van de Chair, omdat die beslissing gericht was aan de Franse bond. Het CAS vindt van wel, omdat het duo direct geraakt wordt door de beslissing en daarom een groot juridisch belang heeft bij het instellen van het beroep.
Het CAS beschrijft eerst de complexiteit van het kwalificatieproces. Het IOC stelt het aantal kwalificatieplaatsen vast en kan eventueel extra plaatsen creëren, waarna het aan de BWF is om een kwalificatieprocedure op te stellen en te implementeren. Daarna moet de Franse bond op basis van die procedure de hoogstgeplaatste Franse atleten voordragen aan het Nationaal Olympisch Comité, die de atleten dan weer kan nomineren voor deelname. Labar en Corvée hadden verzocht dat BWF de atleten zou voordragen,maar dat kon BWF niet doen. Andere verzoeken kon het CAS ook niet toewijzen, omdat die gericht waren aan het IOC of het Franse Olympische Comité en die niet in de procedure waren betrokken.
Gerechtvaardigde verwachting
Het geschil spitst zich uiteindelijk toe tot de vraag of BWF aan het IOC moet verzoeken om een extra kwalificatieplaats voor een tweede Frans duo. Die mogelijkheid heeft BWF, maar weigerde dit verzoek in te dienen nadat de Franse badmintonbond hierom had verzocht. Het CAS erkent dat het in beginsel ter discretie van BWF is om een dergelijk verzoek in te dienen. Alleen onder zeer uitzonderlijke omstandigheden kan BWF verplicht zijn om een dergelijk verzoek in te dienen, omdat een verplichting daartoe anders de discretionaire bevoegdheid van BWF zou uithollen en de wettelijk beschermde vrijheid van de vereniging zou aantasten.
Een van een die uitzonderlijke gevallen kan eruit bestaan dat de atleten een gerechtvaardigde verwachting hebben dat de discretionaire bevoegdheid op een bepaalde manier wordt uitgevoerd. Labar en Corvée betoogden dat zij de gerechtvaardigde verwachting hadden dat ze waren gekwalificeerd voorde Spelen. Het CAS gaat daarin mee. Ondanks dat er een disclaimer bij de ranking was geplaatst, kon dit niet betekenen dat BWF de punten zomaar kon veranderen. Het CAS overweegt:
“De publicatie van de wekelijkse ranglijst heeft juist als doel om atleten aan te geven waar ze na elke week staan, waar hun directe tegenstanders staan en wat het “live” verschil in punten is. Deze informatie is juist belangrijk omdat atleten hun verdere kwalificatiestrategie moeten bepalen en beheren, wat een beslissing inhoudt over welke verdere toernooien ze op welk moment gaan spelen. Deze beslissing vereist veel denkwerk en planning op het gebied van training, reizen, herstel en - last but not least - financieel budget. Daarom mogen atleten in principe vertrouwen op de juistheid van de informatie die de BWF wekelijks publiceert in de tussentijdse Race to Paris Ranglijst. Ze hebben simpelweg geen andere middelen om hun kwalificatiestrategie te beheren.”
Verder wijst het CAS erop dat BWF volledig verantwoordelijk is voor fouten in de lijst, zeker als deze de gehele kwalificatieperiode blijven bestaan en een andere fout wel is gecorrigeerd. Bovendien hadden de atleten uitvoerig verklaard welke andere kwalificatietoernooien zij hadden gespeeld ingeval de ranking correct was berekend. De arbiter merkt ook nog opdat in de statuten van BWF staat dat ingeval van een fout op de wereldranglijst een andere duo zich kwalificeert, beide duo’s mogen meedoen aan het evenement.Alhoewel deze regel niet zag op de kwalificatieranking voor Parijs, kan hij wel volledig analoog worden toegepast op deze zaak. BWF moet dus alles in haar macht doen om ervoor te zorgen dat Labar en Corvée alsnog kunnen deelnemen in Parijs. Zo geschiedde en het duo mocht deelnemen aan het Olympisch badmintontoernooi.
Conclusie
In deze zaak komt de complexiteit van het kwalificatieprocesrichting de Olympische Spelen goed naar voren. Als alles goed verloopt is dat nog redelijk te overzien, maar als een bond fouten maakt dan kan dat grote gevolgen hebben. Zelfs als de bond, zoals in dit geval, strikt genomen alles volgens haar eigen regels heeft opgelost. Als atleten door toedoen van de bond de gerechtvaardigde verwachting hebben dat zij zich hebben gekwalificeerd en dat blijkt uiteindelijk niet zo te zijn, dan moet de bond er alles aan doen om ze alsnog te laten deelnemen. BWF deed dit en Labor en Corvée stonden uiteindelijk in Parijs. Na hun twee verloren wedstrijden moesten ze echter wel concluderen: “Deelnemen is belangrijker dan winnen”.
Afbeelding: CC BY 4.0Kuberzog